Bolsward aan het water, de Gouden Pingjumer Halsband


DE PINGJUMER
GOUDEN HALSBAND
Johan van der Wal

Van oudsher is het Friese landschap bedekt met vele dijken en dijkjes die behalve voor het wegverkeer nauwelijks meer een funktie vervullen. Een uitzondering isde al eerder in Noorderbreedte  sprake gebrachte Slachtedijk, die al 1000 jaar als waterkering in gebruik is — zij het tegenwoordig in een sekundaire funktie. Net als de Slachtedijk (Noorderbreedte '84/5) vertellen ook de tientallen andere dijkjes ons nog veel over de wijze waarop de provincie haar huidige vorm verkreeg. In de loop der eeuwen werden ze opgeworpen om de invloed van de zee steeds verder terug te dringen en meer land te ontginnen.

Tegenwoordig denken we iets anders over die inpolderingsdrift: de grote natuurlijke waarden van de buitendijkse gebieden laten we liever in stand. Doorslaggevende argumenten voor inpoldering zijn nauwelijks meer aanwezig, alhoewel hier in landbouwkringen soms andersover wordt gedacht. Ook argumenten van historische aard gaan niet op ("wij polderen al eeuwenlang in") — dat de overheid toch van plan is een koncessie uit te geven voor de indijking van een kleine 1000 ha bij Noord-Friesland Buitendijks is dan ook alleszins diskutabel.

Toch is Friesland grotendeels tot stand gekomen dankzij het voortdurend bedijken van gebieden die daar rijp voor waren. Op sommige plekken is die historische ontwikkeling overduidelijk zichtbaar, zoals in de Bildtpolders (de meest recent drooggelegde) in het Noorden van de provincie. Maar ook elders in Friesland tekenen zich de verschillende stadia waarin het landschap tot stand kwam af, ook al gaat het daarbij om ingrepen die al in de vroege Middeleeuwen werden gepleegd. Zo'n markant gebied(je) is dat van de Pingjumer Gouden Halsband.

Bij het begin van de jaartelling lag in het Noorden en Noordwesten van de provincie een grote (onbedijkte) kwelder, die reeds veel eerder was drooggevallen en waarop zich al in de vijfde eeuw voor Chr. menselijke nederzettingen hadden gevestigd. De zuidgrens van deze kwelder liep ongeveer langs de huidige lijn Makkum - Sneek -Grouw - Warga - Birdaard - Dokkum. In het Noordwesten lag de grens ruwweg op de lijn Harlingen - Dronrijp - Beetgum. In feite bestond de kwelder uit twee delen: Westergo en Oostergo. Daartussen bevond zich een laagte waarin al bij het begin der jaartelling de zee binnendrong. Een ontwikkeling die heeft geleid tot het ontstaan van de sinds
lang alweer drooggelegde Middelzee. De noordelijke "trechter" van de Middelzee kan worden beschouwd als de verwijde benedenloop van de Boorne. De westelijke uitloper van de Middelzee droeg de naam Marne of Meaneslenk, die uitmondde in wat toen nog Almere of Flevomeer, later Zuiderzee en tegenwoordig IJsselmeer heet. Zo moet Westergo dus eens een eiland zijn geweest, van
Oostergo gescheiden door de Middelzee en de Marne.

Bedijkingen

De Marneslenk mondde ten zuiden van Harlingen uit in het Flevomeer. Langs de oevers van de slenk hadden zich door afzettingen hoge wallen gevormd, die zich uitstekend leenden om er later dijken op te bouwen. De noordelijke oever vinden we nog in het landschap terug als de provinciale weg Kimswerd - Arum - Grauwe Kat, de zuidelijke als de Pingjumer Riege, een ten noorden van Pingjum lopend weggetje. Ten zuiden van dit dorp verbond bij de buurtschap Koudehuizum een dwarsdijk beide oevers. Opmerkelijk is, dat in het gebied tussen beide voormalige oevers géén terpen zijn gelegen — duidelijker spoor had de Marneslenk niet na kunnen laten. Zelfs de oorspronkelijke bedding doet zich in de gedaante van de evenwijdig aan de oevers verlopende Harlingervaart aan de toeschouwers voor. In de eerste helft van de l l e eeuw kwam een waterkering noordelijk van de Pingjumer Riege tot stand, waarmee een behoorlijke lap kweldergrond werd ingepolderd en de Marneslenk aanmerkelijk smaller werd gemaakt. Niet veel later bouwde men eveneens een dijk vanaf Oudmeer (Aldmar) ten noordoosten van Zurich naar Koudehuizum aansluitend op de daar reeds gelegen dwarsdijk. Deze zuidelijke dijk volgt duidelijk de perceelscheidingen, en heeft daarom een heel ander karakter dan de eerst beschrevene. De noordelijke dijk is een echte zeedijk: breed, zwaar en met veel rechte lange stukken erin, terwijl de zuidelijke een veel grilliger loop heeft en lang zo robuust niet is. Deze moet aangelegd zijn toen de vloeden hoger opliepen, met het doel het water te keren wanneer de in zuidelijke richting gelegen zeedijken het zouden begeven. Mede ook daarom moet de zuidelijke dijk van jonger datum zijn dan de noordelijke: waarschijnlijk de 12e eeuw. Beide dijken deden eeuwenlang dienst als belangrijke onderdelen van de Pingjumer Gouden Halsband. Deze enigszins buitenissige naam laat zich wellicht afleiden uit het Middelnederlandse "hol"of "hel" (vergelijk: Holland, Schiphol, Den Helder), wat zoveel betekent als: laagliggend, zompig land. Het dijkenstelsel ligt als een ringvormige band om Pingjum heen. Waar de kwalifikatie "gouden"
op slaat is niet te achterhalen. Misschien vanwege de in vroeger dagen overdadige begroeiing met paarde- of boterbloem?

Stormvloeden

Dat het gebied bij de Halsband erg onder stormvloeden te lijden moet hebben gehad bewijzen de sporen van maar liefst drie binnendijken aan de westkant: de Yndijk, het String en het stuk Halsband tussen de Riege en De Blokken. Tussen Yndijk en String ligt een oude terp genaamd It San (Het Zand), waarop in de vroege Middeleeuwen het klooster Vinea Domini (Des Heeren Wyngaart) stond.
Dat de (Norbertiner) monniken ondanks de dijkbouw waaraan zij ongetwijfeld aktief hebben bijgedragen en die zij naar alle waarschijnlijkheid zelfs op gang hebben gebracht, geen droge voeten konden houden, bewijst de verplaatsing van hun klooster naar Bolsward in 1287. Nog later trokken ze naar Witmarsum, waar het daar gevestigde vormingscentrum Vinea Domini (tegenwoordig overigens Marnewier geheten) er nog aan herinnert. Maar bij It San vinden we nog steeds een boerderij die de naam draagt van Vinea State.

Hoewel door de aanleg van de ten Noorden van Pingjum gelegen dijk de Marne behoorlijk was versmald, bleef ze de eerste tijd daarna haar stempel nog op het aangrenzende land drukken. De situatie verslechterde des te meer, omdat in die tijd de zeegaten tussen de waddeneilanden steeds wijder werden waardoor de Friese kust aan toenemende hoge waterstanden bloot kwam te staan. Een (tijdelijke) afsluiting van de Marne was reeds tot stand gekomen dmv. de Arumer Groene Dijk op het oostelijke puntje van het poldertje De Wiken, en een dijk van nabij de Nesserlaan naar de oudste zeewering van de zeer oude polder Hartwerd-Witmarsum. Aan het eind van de l l e eeuwwerd begonnen met de definitieve afsluiting van de Marne. Ook de dijk waarmee dat gebeurde, is nog steeds te herkennen. Het is de weg genaamd Griene Dyk, die loopt vanaf De Blokken in noordwestelijke richting naar Dijksterburen bij de huidige zeedijk. Dit moet evenwel de oostelijke
helft van de afsluitdijk zijn geweest. De andere helft liep door tot buiten de Zuidelijke dijk de
tegenwoordige kustlijn en sloot daar aan op de ten zuiden van Harlingen gelegen zeedijk. Met het
definitieve ontstaan van de Waddenzee in het laatst van de 13e eeuw is de kust ter plaatse een flink eind in oostelijke richting opgeschoven. Het stukje Marne dat ten zuiden van de Griene Dyk nog resteerde is rond 1200 ook op de zee veroverd.

Beheer

De Pingjumer Gouden Halsband ligt nog altijd als een beschermende ring om het dorp heen. Het stelsel bestaat uit verschillende delen, zoals uit het voorgaande valt af te leiden. Het stukje om het poldertje De Wiken heen is als binnendijk aangelegd, dus na de afsluiting van de Marne. Ter plaatse is het oorspronkelijke tracé echter nog als "reed" zichtbaar. Het stuk vanaf De Wiken naar De Blokken is als zeedijk aangelegd; van De Blokken naar de Pingjumer Riege als binnendijk en daarvandaan naar Oudmeer als zeedijk; van Oudmeer tot de wal bij de Marne langs als binnendijk en het laatste stuk door de Marneslenk weer als zeedijk—hoewel dit stuk geen eigenlijk onderdeel vormt
van de Halsband. Het heette dan pok Marnedijk, en wordt tegenwoordig Schuttersdijk genoemd.

In de loop der tijden zal het dijkenstelsel ongetwijfeld vele stormvloeden hebben gekeerd, zowel als zee- en als binnendijk, afhankelijk van de plaats waar het water binnenkwam. Door de eeuwen heen zijn de dijken dan ook uitstekend beheerd en onderhouden. De markante noordelijke dijk spreekt wat dit betreft boekdelen. Aanvankelijk droegen een tolgrietman en vier tollen (= rechters) er zorg voor dat de aanwonenden behalve de dijken ook de dammen, paden en vaarten in de nabijheid van
de Halsband onderhielden. Uit een dijkinstruktie uit de 18e eeuw blijkt, dat grietman en tollen dan vervangen zijn door een dijkgraaf en een gezelschap van gekomitteerden en gedeputeerden. Bij doorbraken werd gemeenschappelijk grond aangekocht waarmee de gaten konden worden geslecht.

Uit dezelfde 18e-eeuwse dijkinstruktie blijkt, dat de hele Pingjumer gemeenschap recht had op het vruchtgebruik van de dijken. In 1820 verwierven de kerken het stelsel in eigendom; niet alleen die uit Pingjum kregen stukken in hun bezit maar ook kerken uit de omgeving, zoals de Harlinger Mennisten Gemeente. Huur betalen en opnieuw verhuren vond plaats op Sint Jansdag (27 december) in de Pingjumer herberg, een jaarlijks terugkerend festijn voor het dorp. Vanaf acht uur 's ochtends sloeg de torenklok op die dag elk uur 99 maal. Daarbij werd op ruime schaal getrakteerd, de dag werd besloten met een dansavond. In 1881 vierde men dit feest voor het laatst.

Huidige toestand

De Pingjumer Gouden Halsband keerde het water voor de laatste maal in 1825, toen zeker tweederde van Friesland overstroomd raakte. Na dat jaar heeft het Provinciaal Bestuur met grote voortvarend-heid de verbetering van de zeedijken aangepakt. Reden waarom in de 19e eeuw het onderhoud van veel binnendijken bleef liggen. Ook de Halsband bleef dat lot niet bespaard. In 1892 besloten
Gedeputeerde Staten het dijkenstelsel rond Pingjum de funktie van zeewaterkering te ontnemen. Sinds die tijd heeft de Halsband alleen nog als binnendijk gefungeerd, maar nooit als zodanig het water tegen hoeven te houden. In de loop van deze eeuw zijn de dijken dan ook in verval geraakt, voor onderhoud was geen reden meer omdat de funktie voor de waterbeheersing niet meer bestond.
Hele stukken zijn er langzamerhand uit verdwenen, hoewel niet in die mate dat van een totale ontluistering sprake is. Integendeel, eeuwenlang goed beheer maakt het ook nu nog mogelijk dat de dijken van veraf in het landschap domineren. Ze zijn tegenwoordig in het bezit van de aanwonende boeren, en deels in gebruik als ontsluitingswegen voor de landbouwgronden. Andere stukken zijn Harlinger vaart, de bedding van de vroegere Marneslenk geasfalteerd en zijn in gebruik bij het wegverkeer.
Maar verreweg het grootste deel van de dijken ligt schijnbaar verloren in het land; als weidegrond zijn ze echter nog immer bruikbaar. De Halsband is nu in het terplaatse geldende bestemmingsplan van de gemeente Wonseradeel aangemerkt als planologisch beschermd.

Omdat het grootste deel van het dijkenstelsel nog als zodanig te herkennen èn bovendien begaanbaar is, leent de Halsband zich uitermate voor de konstruktie van een wandel of fietspad. Het is mogelijk de hele route —zo'n 20 km —te lopen; ook al moet af en toe een omweg gemaakt worden zoals op het punt waar de Arumervaart haar doorsnijdt. Op die plaats is de gemeente echter van plan een bruggetje te leggen, zodat één der ergste hindernissen zal verdwijnen. De Pingjumer Gouden Halsband komt ook voor in het Provinciaal Fietspadenplan, zij het met een lage prioriteit. Wie weet komt het dus eens zover dat het dijkenstelsel in z'n geheel te voet of per flets begaanbaar wordt.

Wie de moeite neemt met name de markante noordelijke dijkte beklimmen zal moeten erkennen dat, hoe robuust ook, dijken als deze in het niet zinken bij onze tegenwoordige deltahoge dijken. Maar als de blik noordwaarts wordt gericht zal men enkele kilometers verderop de oude noordelijke oever (in de vorm van een verkeersweg) kunnen ontwaren. Met een beetje fantasie kan men zich dan de situatie van 1000 jaar eerder voor de geest halen, en de golven van de Marne tegen de dijkvoet voelen beuken. Men beseft dan ook, welk een gigantische operatie de aanleg van dit dijkenstelsel in die tijd moet hebben betekend. Een voettocht langs de Halsband is zeer aan te bevelen, door de hoogte heeft men 20 km lang een unieke kijk op het omringende fraaie Friese landschap. Daarom is het stelsel niet alleen van kultuur-historische, maar ook van rekreatieve waarde. Voor ontsluiting van dit monument valt dan ook veel te pleiten.





Literatuur
Ir. K. A Rienks en Ir. G. L. Walther, Binnendiken en Slieperdiken yn Fryslan, Bolsward, 1954.
J. J. Kalma e.a., Geschiedenis van Friesland, Drachten, 1968.
T . . . . . In gaedlik kuijerpaed oer krün fan ringdijk,
Leeuwarder Courant, 26 augustus 1978.
Met dank aan Gemeente Wonseradeel en Staatsbosbeheer
Sneek.
Noorderbreedte 85-39

Geen opmerkingen:

Een reactie posten