Historie Friese
waterschappen
De periode tot 1800
Vanaf ongeveer
de tiende eeuw na Chr. was er sprake van een sterke bevolkingsgroei in ons
land. Omdat al die mensen brandstof nodig hadden, werden de veengebieden al in
de Middeleeuwen op grote schaal afgegraven.
Dat leidde tot
bodemdaling. Die bodemdaling werd nog versterkt door natuurlijke daling als
gevolg van inklinking van het veen. Onderzoekers denken dat de bodem in de
veengebieden 2-5 meter daalde, tot een niveau van 1-2 meter beneden het gemiddelde
zeeniveau. Zo ontstond het Nederland zoals wij dat kennen: zonder dijken zou
een groot deel van ons land onder water verdwijnen. Dat maakte samenwerking om
het water tegen te houden en af te voeren tot een levensvoorwaarde.
Waterschappen hebben dan ook een oude geschiedenis: de eerste vormen van
samenwerking op waterstaatsgebied zijn in de Middeleeuwen ontstaan. Als het
eerste 'waterschap' wordt een samenwerkingsverband (met een eigen bestuur)
tussen buurschappen en heren bij Wijk bij Duurstede beschouwd. Dit
samenwerkingsverband werd rond 1122 opgericht om een dam in de Kromme Rijn te
beheren.De waterschappen zijn dan ook de oudste overheid van ons land, veel
ouder dan rijk, gemeente en provincie. Het Hoogheemraadschap Rijnland, dat zijn
kantoor in Leiden heeft, is het oudste nu nog bestaande waterschap en daarmee
ook de oudste nu nog bestaande overheid in ons land. Dit waterschap ontstond al
in 1232 en heeft nog steeds ongeveer hetzelfde werkgebied.
Onlangs
zijn er sporen van dijkjes in Fryslân aangetroffen uit de Romeinse tijd, dus
van rond het begin van onze jaartelling, maar pas na ongeveer het jaar 1000
geven de bronnen ons wat meer houvast over de geschiedenis van de zeedijken.
Er is een bekend
landrecht voor het Friese kustgebied (12de eeuw?), waarin staat: 'Thet is ac londriucht. Thet wi Frisa hagon ene
seburch to stiftande, and to sterande ene goldene hop, ther umbe al Frislond
lith'.
Vrij vertaald:
'Dit is ook landrecht, dat wij Friezen een zeedijk moeten stichten en
versterken, een gouden band die om heel Fryslân ligt'.
De strijd tegen
het water was in Fryslân in de Middeleeuwen vooral een taak van de grietenijen,
de voorlopers van de gemeenten. Na de Middeleeuwen ontstonden er afzonderlijke
organisaties die zich zouden ontwikkelen tot de waterschappen zoals wij die nu
kennen. De eerste Friese zeewerende waterschappen, die toen zeedijkcontributies
genoemd werden, ontstonden in de 16de eeuw. In 1680 stelden de Staten van
Fryslân voor het eerst een reglement vast voor een Friese polder, de Tjaerdt
van Aylvapolder. Er kwamen tot 1815 ongeveer vijfenvijftig particuliere
polders, tien zeedijkcontributies en dertien droogmakerijen tot stand.
Zeewerende waterschappen
De 19de eeuw was
een belangrijke eeuw voor de waterschappen. In de grondwet van 1848 werd voor
het eerst op landelijk niveau iets geregeld ten aanzien van de waterstaatszorg.
Er werd vastgelegd dat de waterschappen daarvoor voortaan de
verantwoordelijkheid droegen, onder toezicht van de provinciale besturen. De
provincie Fryslân maakt van zijn versterkte rol gebruik door alle
dijkwaterschappen te voorzien van nieuwe reglementen. In de jaren '60 en '70
van de 19de eeuw ging de provincie ook over tot samenvoeging van enige
dijkwaterschappen. Bovendien werd de manier van belastingheffing gewijzigd.
Voortaan was het kadastraal belastbaar inkomen de basis van de belastingheffing
in plaats van de zogenaamde 'floreenbelasting' cq. de 'dijksflorenen'.
De provincie
liet echter de oude waterschapsgrenzen ongemoeid. Daardoor bleef een oud
probleem - niet het hele gebied dat belang had bij de zeedijk betaalde daaraan
mee - bestaan.
In de periode
1877-1886 werd de hele Friese zeewering verhoogd en verzwaard.
De provincie
voerde in 1892 het algemeen reglement voor de
zeewerende waterschappen in. Gaandeweg werd dit reglement op steeds meer
waterschappen van toepassing verklaard. Allerlei zaken, zoals verkiezingen en
rechten en plichten van besturen, werden nu uniform geregeld.
Veenpolders
Alle Friese veenpolders ontstonden in de 19de eeuw. Fryslân heeft in
totaal 13 veenpolders gekend, waarvan het grootste deel rond 1850 opgericht
werd. De belangrijkste oorzaak van het ontstaan van die veenpolders lag in de
manier van vervenen in die tijd. De verveningen in de laagveengebieden brachten
een aantal negatieve gevolgen met zich mee: landverlies en als gevolg daarvan
ook verarming van de bevolking. De landelijke overheid greep daarom in.
In 1822 werden verveners verplicht om de verveende gronden droog te
leggen. De kosten van deze drooglegging moesten door de verveners opgebracht
worden door het betalen van belastingen op de turf. Deze belastingen, de
zogenaamde slik- en armengelden, waren ook bedoeld om de door de vervening
ontstane armoede te bestrijden. De verveners waren tegen deze regeling, omdat
die naar hun mening winstgevend vervenen onmogelijk zou maken. Zij kregen steun
van het Friese provinciale bestuur. De koning besloot daarom in 1823 om zijn
adviseur jhr. De la Coste naar Fryslân te sturen om een oplossing voor dit
probleem te bedenken. In zijn rapport beschreef De la Coste de rampzalige
gevolgen van de waterplassen die ontstonden door de verveningen.
Hij schreef o.a. het volgende: 'Deze waterplassen zijn ... verwoestend en
vernielend bij storm, en vooral wanneer ... het boezemwater van Vriesland zich
in de zee niet kan ontlasten maar over de lage landen door de winden heen en
weer gedreven wordt, zijn de ... plassen ... woedende meeren, waarvan de golven
... de naburige gronden afkabbelen ... de wegen wegspoelen ... en de plaatsen
waar dorpen staan voor de bewooning van menschen bijna onvatbaar maken'.
Toch was de
jonkheer geen voorstander van radicale maatregelen. Het resultaat van zijn reis
was, dat de Friese grietenijen verdeeld werden in vier klassen. Elke klasse
kreeg een eigen verveningsregiement. In grietenijen die ingedeeld werden in de
eerste klasse mochten de bestaande verveningen voorlopig nog doorgaan, wat dus
inhield dat het gebied pas later drooggelegd hoefde te worden. In grietenijen
van deze klasse werden er wel vanaf 1823 slik- en armengelden geheven, en
werden er zogenaamde 'gecommitteerden' aangesteld die er o.a. op moesten
toezien dat de slik- en armengelden binnenkwamen en goed besteed werden. De
latere besturen van de veenpolders kwamen voort uit deze colleges van
gecommitteerden.
Als gevolg van
de regeling van De la Coste kon een deel van de verveningen nog zo'n 30 jaar
lang gewoon doorgaan, bijvoorbeeld in de Haskerveenpolder ten noordoosten van
Joure. In andere gebieden, bijvoorbeeld ten oosten van Heerenveen in het gebied
van de Polder van het 4de en 5de Veendistrict, werd wel eerder begonnen met de
drooglegging.
Rond 1850 vond
het provinciaal bestuur dat de tijd gekomen was om een groot aantal
veengebieden in te polderen en daarom werd er een aantal veenpolders opgericht.
Anders dan de waterschappen kenden de veenpolders geen vergaderingen van
ingelanden (= alle stemgerechtigde grondeigenaren) of colleges van volmachten (=
vertegenwoordigers van de stemgerechtigde grondeigenaren) als hoogste
bestuursorgaan. Dat betekende overigens niet dat een veenpolderbestuur maar
zijn eigen gang kon gaan. Voor veel bestuurshandelingen moest toestemming
gevraagd worden aan gedeputeerde staten van Fryslân.
Boezemwaterschappen
In de tweede
helft van de 19de eeuw, vooral na 1875, ontstonden er overal in Fryslân nieuwe,
officieel gereglementeerde waterschappen. Het doel van deze waterschappen was
vooral om laaggelegen gronden door bedijking te beschermen tegen hoge
boezemwaterstanden en overtollig water door middel van bemaling te lozen op de
Friese boezem (de Friese boezem is het stelsel van de grotere kanalen en de
meren, die met elkaar in open verbinding staan en daardoor allemaal hetzelfde
waterpeil hebben).
De zeggenschap over een waterschap was in handen van een bestuur, verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken, en een ingelandenvergadering. De ingelanden kwamen in het algemeen slechts één keer per jaar bijeen. Zij namen de belangrijke beslissingen, zoals het kiezen van leden van het dagelijks bestuur en het vaststellen van de begroting. Het dagelijks bestuur bestond uit drie of vijf leden. Zoals gezegd ontstonden verreweg de meeste Friese waterschappen na 1875. De belangrijkste reden daarvoor waren de ontwikkelingen in de landbouw. Die maakten dat er steeds meer boezemland ingepolderd en als landbouwgrond in gebruik genomen werd en dat leidde telkens tot oprichting van nieuwe waterschappen. Het provinciaal bestuur stimuleerde de oprichting van waterschappen omdat het daarin het juiste instrument zag voor de verbetering van de waterbeheersing. Na 1925 zijn er niet veel boezemwaterschappen meer opgericht, vooral omdat de boeren bang waren voor hoge waterschapsbelastingen.
De zeggenschap over een waterschap was in handen van een bestuur, verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken, en een ingelandenvergadering. De ingelanden kwamen in het algemeen slechts één keer per jaar bijeen. Zij namen de belangrijke beslissingen, zoals het kiezen van leden van het dagelijks bestuur en het vaststellen van de begroting. Het dagelijks bestuur bestond uit drie of vijf leden. Zoals gezegd ontstonden verreweg de meeste Friese waterschappen na 1875. De belangrijkste reden daarvoor waren de ontwikkelingen in de landbouw. Die maakten dat er steeds meer boezemland ingepolderd en als landbouwgrond in gebruik genomen werd en dat leidde telkens tot oprichting van nieuwe waterschappen. Het provinciaal bestuur stimuleerde de oprichting van waterschappen omdat het daarin het juiste instrument zag voor de verbetering van de waterbeheersing. Na 1925 zijn er niet veel boezemwaterschappen meer opgericht, vooral omdat de boeren bang waren voor hoge waterschapsbelastingen.
Waterschapsfusies
In de loop van
de 20ste eeuw kreeg de provinciale overheid steeds meer bezwaren tegen het
grote aantal soms wel heel erg kleine waterschapjes dat Fryslân rijk was. Rond
1958 telde de provincie honderden particuliere polders, veenpolders en
waterschappen, terwijl bovendien ongeveer eenderde deel van de provincie niet onder
een waterschap viel.
Mogelijk het kleinste waterschap van Fryslân was het waterschap De Hond, onder Leeuwarden. Deze puppy onder de waterschappen werd opgericht in 1905. Het hele waterschap was slechts 27 ha groot. Jaar in jaar uit vergaderde het bestuur en kwam de ingelandenvergadering bijeen. En er gebeurde verder niets, behalve dat er een kleine windmotor gebouwd en onderhouden werd. Dit waterschap heeft bestaan tot 1973. Pas in dat jaar is het opgegaan in een naburig waterschap
Mogelijk het kleinste waterschap van Fryslân was het waterschap De Hond, onder Leeuwarden. Deze puppy onder de waterschappen werd opgericht in 1905. Het hele waterschap was slechts 27 ha groot. Jaar in jaar uit vergaderde het bestuur en kwam de ingelandenvergadering bijeen. En er gebeurde verder niets, behalve dat er een kleine windmotor gebouwd en onderhouden werd. Dit waterschap heeft bestaan tot 1973. Pas in dat jaar is het opgegaan in een naburig waterschap
Bij de
dijkwaterschappen vond er een fusie plaats in 1938, gevolgd door een tweede
fusie in de periode 1961-1963. Daarna waren er nog elf dijkwaterschappen over.
Deze elf gingen
met ingang van 1 januari 1980 op in één nieuw waterschap: waterschap Fryslân.
Dit waterschap is met ingang van 1 januari 1993 weer opgeheven en zijn taken
zijn overgenomen door een nieuw waterschap, Waterschap Friesland, dat ook de
zorg kreeg voor het beheer van de Friese boezem, de waterzuivering en de
waterbeheersing op de eilanden Ameland, Terschelling en Schiermonnikoog. Dit
waterschap werd enige jaren later omgedoopt tot Wetterskip Fryslân.
Bij de binnenprovinciale waterstaat streefde de provincie vanaf ongeveer 1950 naar grotere waterschappen. De belangrijkste reden daarvoor was het toenemende aantal ruilverkavelingen. Na de voltooiing van een ruilverkaveling werden de nieuwe waterstaatswerken overgedragen aan een waterschap, en alleen grotere waterschappen konden de kosten van het onderhoud en het beheer van die nieuwe werken opbrengen. Bovendien waren de kleine waterschappen niet in staat om goed opgeleide mensen in dienst te nemen; hun grootte blokkeerde de noodzakelijke professionalisering.
In de periode 1965-1976 bleven er van de circa 1200 waterstaatkundige lichamen slechts elf boezemwaterschappen over. Vanaf deze periode viel heel Fryslân onder een waterschap.
Met ingang van 1
januari 1997 vond er nogmaals een waterschapsconcentratie plaats. Net als in de
jaren '60 was het de behoefte aan meer deskundigheid die opnieuw tot fusies
leidde. Er ontstonden vijf nieuwe kwantiteitswaterschappen, die zich
bezighielden met oa. het peilbeheer, de kaden en oevers binnen Fryslân en het
bestrijden van de verzilting. De vijf nieuwe waterschappen waren: Wetterskip De
Waadkant (kantoor in Stiens), Wetterskip Marne-Middelsee (kantoor in Bolsward),
Wetterskip Boarn en Klif (kantoor in Joure), Wetterskip Lauwerswâlden (kantoor
in Buitenpost) en Waterschap Sevenwolden.
En dat was nog
niet het einde van de fusiegolf. In december 2001 besloten de Staten van
Fryslân dat de zes overgebleven waterschappen (de vijf kwantiteitswaterschappen
plus Wetterskip Fryslân) met ingang van 1 januari 2004 moesten fuseren tot één
waterschap.
Zo ontstond het
nieuwe Wetterskip Fryslân, in oppervlakte het grootste van Nederland. Dit
all-in waterschap is verantwoordelijk voor waterkwaliteit, boezembeheer, waterkwantiteit
en waterkering. Het verricht zijn werkzaamheden in heel Fryslân en een gedeelte
van Groningen, het Westerkwartier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten